vrijdag 29 april 2011

Fietsbellen, fakes en geschoren benen

Het was koud die zaterdag in februari. Een clubgenoot, met wie ik als enige was komen opdagen voor de wekelijkse rondrit door de provincie, reed op kop. Op het pad, ergens tussen Haren en Eelde, liep een bejaard echtpaar. Mijn clubgenoot hield zich even in. Ik dacht: waar wacht hij op en een moment later klonk mijn fietsbel. Enigszins verschrikt keek het echtpaar om; ik hoopte dat ze me konden verstaan toen ik tegen mijn clubgenoot riep dat hij misschien ook eens een bel moet kopen.

Mijn fietsmaat verdedigde zich met de opmerking dat haast niemand een fietsbel op zijn racefiets heeft. Nu was hij wat ziek die dag. Althans, hij had wat last van verkoudheid en wilde niet al te ver fietsen. Misschien vergde het tochtje daarom zo veel inspanning dat het ten koste van zijn verstandelijk functioneren ging en hij daardoor niet meer kon inzien wat een drogreden hij inbracht. Jarenlang gebruikten alle renners biefstuk bij het ontbijt. Nu weten we dat dit een bijzonder slecht idee is.

Over slechte ideeën gesproken. Waar ik me ook dood aan erger zijn die figuren die eerst omkijken als je belt. Alsof ze het niet kunnen geloven en willen kijken of het wel waar is.


Maar dat terzijde, terug naar waar we waren. Ik ben zelf niet erg vatbaar voor zulke ‘iedereen’ argumenten. Binnen de club ben ik ook een van de weinigen die stug zijn benen niet scheert. Nu zit daar voor wielrenners wel wat in met het oog op verwondingen en vooral de massage. Maar je vraagt je toch af of dat laatste op veel clubgenoten van toepassing is. Zou de belangrijkste reden niet zijn dat geschoren benen als ‘gesoigneerd’ gelden en omdat profs het ook doen? Omdat het er gewoon bij hoort in de wielersport.

Op de eerste clubtijdrit van het jaar verscheen een jongen bij wie een wond boven zijn sok uitstak. Hij had zich gesneden bij het benen scheren. “Ik kon zo een reepje vel uit het scheermesje halen,” vertelde mijn clubmaat terwijl ik nog stond na te spugen en hoesten van een sprint van duizend meter. Even voelde ik me toch een beetje superieur ten opzichte van mijn veel beter getrainde clubgenoot. Een fake, een wannabe haalt zijn been open aan een scheermesje. Echte fietsers breken hun sleutelbeen, zoals ik twaalf jaar geleden.

dinsdag 5 april 2011

De ontdekking van de hemel

Iñigo Cuesta. Vorig jaar reed hij zijn zeventiende Ronde van Spanje. Een absoluut record, waarvoor de organisatie hem met rugnummer één beloonde. Aan mij zijn al die Vueltadeelnames min of meer voorbij gegaan, maar toch staat de Castiliaan in mijn geheugen gegrift. Vrijdag 10 april 1998: de slottijdrit van de Ronde van Baskenland. In een bloedstollend duel weet Cuesta Laurent Jalabert drie seconden voor te blijven in het algemeen klassement.

Het wielervirus had bij mij voor het eerst toegeslagen in de Tour van 1997. Maar niets bleef mij als eerstejaars wielerfanaat zo bij als die tijdrit in Baskenland. Ongetwijfeld kwam dit door het verhaal van de etappe. Cuesta, vijfdejaars prof, had nog nooit een koers gewonnen. Ook in de etappe waarin hij de leiderstrui pakte, werd hij in de sprint geklopt door medevluchter Pascal Hervé. Maar die reed dan ook bij Festina.

In deze laatste tijdrit had Cuesta echter de kans van zijn leven om een grote overwinning te boeken. Maar hiervoor moest hij zich wel zijn ploegmaat Laurent Jalabert van het lijf houden. De Fransman, die al bijna honderd koersen had gewonnen, was zo ongeveer dé renner van het moment en regerend wereldkampioen tijdrijden. Het overbruggen van de 51 seconden moest voor hem op dit lastige parkoers van 25 kilometer een koud kunstje zijn.

De grote kopman versus de bescheiden knecht, dat was het verhaal waar ik in gezogen werd. Ook de uitzinnige Basken, die streekrenners een heuvel opschreeuwden in een kolkende mensenhaag die zich als een ritssluiting vlak voor de renners opende, en de keurige prestatie van Michael Boogerd deden hun werk. Maar wat deze etappe echt onvergetelijk maakte, was een nieuw foefje: GPS, het Global Positioning System.

Het systeem, dat de afstand tussen twee renners constant in beeld bracht, maakte deze dag zijn intrede in de wielrennerij en de commentator raakte er niet over uitgepraat. Om de zoveel tijd legde hij uit hoe het werkt. Over hoe bij zowel Jalabert als bij Cuesta een motor reed, hoe de positie van beide motors werd vastgesteld door satellieten, en hoe het voor dit stuk niet nodig is om verder in de technische details te duiken.

Voortdurend bracht het systeem de afstand tussen de beide renners in het virtueel klassement in beeld. En het spande erom. Nu eens had Jalabert een voorsprong van een seconde of drie, dan weer vocht Cuesta zich terug. Spannend tot de laatste meter. Zelfs spannender dan ik me herinner, want in mijn herinnering had Cuesta wel vier seconden voorsprong, in plaats van de luttele drie tellen die bij de research voor dit artikel aan het licht kwamen.

Als er niet veel meer op het spel had gestaan in de zomer van 1989, zou je kunnen zeggen dat zelfs LeMond en Fignon qua spanning nog een puntje konden zuigen aan deze slottijdrit. Of Jan Janssen en Herman Van Springel in 1968. Achteraf is de spanning die toen tot het allerlaatste moment heerste, overdreven. Janssen begon aan zijn laatste ronde in het Parc des Princes. “Een ronde die misschien beslist of hij al of niet de Tour wint”, meende Fred Racké. Ook toen Van Springel de baan op reed, verkeerden de commentator en Janssen nog in volslagen onzekerheid.

“1:21:3, 1:21:3, JA! Ja, zo door.. Nee! Ja, Jan Janssen heeft de Tour gewonnen!” Voor een tot op de streep spannende Tour verrassend ruim zelfs: Van Springel kwam 38 seconden tekort. Maar onderweg waren de kijkers en de renners afhankelijk van stopwatchmetingen, die al of niet bewust verkeerd werden doorgegeven door Radio Tour. Van Springel wist dan ook pas nadat hij over de streep kwam dat hij verloren had.

Hoe zou dit duel er met GPS hebben uitgezien? Al kilometers voor zijn binnenkomst was duidelijk geweest dat Van Springel had verloren. Zoals in de slottijdrit van de Vuelta van 2001, die in het collectief geheugen vooral voortleeft als de achtste van Cuesta.  Het jonge talent Oscar Sevilla verdedigde een voorsprong van zestien seconden op Angel Casero, de betere tijdrijder. De GPS toonde al snel dat het laatste amarillo aan Sevilla voorbij ging. Ik zie nog de beelden waarop Sevilla wanhopig gebaart dat hij het tijdverschil niet meer wil weten.

Zo zouden we ook in de Tour van 1968 het treurige beeld hebben gehad van een renner die weet dat hij verloren heeft, maar toch, in een steeds minder soepele tred, doorzwoegt tot de streep. Ook zulke dramatiek heeft schoonheid, maar of het mooier is dan pure spanning? GPS is ideaal voor als het echt tot in de laatste meters spannend is, zoals tussen LeMond en Fignon, maar in 1968 zou het de spanning voortijdig afgekapt hebben.

Van Fausto Coppi gaat het verhaal dat hij een tijdrit reed waarbij halverwege een plensbui uitbrak. Toen hem na de finish gevraagd werd of hij geen last had van de regen, zei hij dat hij daar niets van gemerkt had. Ook toen Cuesta zijn leiderstrui verdedigde zou het noodweer zijn geweest. Ik herinner me slechts de tijdwaarneming, het verschil in het virtueel klassement dat constant in beeld was.

vrijdag 25 maart 2011

Naïevelingen in een complexe sport

Hoe ingewikkeld is de wielersport? In vergelijking met cricket natuurlijk heel simpel: doen wie er het eerste is. Maar daarmee is ook alles wel gezegd. Zo vroeg een Amerikaanse journaliste tijdens de Tour de France aan Lance Armstrong of hij zich geen zorgen maakte over zijn vorm, nu hij in een massasprint tachtigste was geëindigd. De Texaan gaf haar het advies zich eens een jaar in de wielersport te verdiepen en daarna terug te komen.

Zelf heb ik dit ook eens meegemaakt. Toen ik nog in een studentenhuis woonde, zat ik op mijn kamer naar Parijs-Roubaix te kijken. Twee koplopers reden over een kasseienstrook. Een huisgenoot merkte op: “Als ik hem was, zou ik nooit zo dicht achter die ander gaan rijden. Als hij valt…” Ik wist niet waar ik moest beginnen. Bovendien bleek vervolgens hoe je onbewust al snel in jargon vervalt. Zo bleek de term ‘hij is eraf gereden’ voor meer uitleg vatbaar. Ligt hij nu achter of juist voor?

Nu bracht ik het er zelf als beginnend wielerliefhebber niet veel beter af. Het virus sloeg voor het eerst toe in de Tour van 1997, toen ik – tot ergernis van mijn ouders – tijdens bergetappes de hele dag voor de tv zat in een snikhete caravan. Aan de vooravond van die Tour deed ik het met de (aarzelende) voorspelling dat Erik Breukink niet zou gaan winnen niet onverdienstelijk, maar vervolgens voorspelde ik dat Mario Cipollini de Tour zou winnen. Dit omdat hij de eerste week in het geel reed.

Door de volslagen onbekende Fransman Cédric Vasseur, die na een lange solo het geel pakte en het vijf dagen vasthield, begreep ik al snel dat de gele trui dragen en kans maken op de eindzege twee heel verschillende dingen zijn. Maar toen Bart Voskamp na de befaamde schoudersprint tegen Jens Heppner gedeclasseerd werd, merkte ik op dat de Nederlander toch flink was gestegen en nu de top honderd van het klassement was binnengestormd. Ook mooi.

Mijn naïeve fase werd een kleine twee jaar later definitief afgesloten. Ik zat op mijn kamer huiswerk te maken toen een nieuwslezer meldde dat Marco Pantani, de sportieve redder van de Tour Dopage en mijn eerste grote wielerheld, met een te hoog hematocrietgehalte uit de Giro was gezet. Voor de eerste en de laatste keer wist de wielersport me tot tranen te roeren.